paasdag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- paas·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van paas en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paasdag | paasdagen |
verkleinwoord | paasdagje | paasdagjes |
Zelfstandig naamwoord
de paasdag m
- (religie) een van de twee dagen van het paasfeest, paaszondag of paasmaandag
- De tweede paasdag is een officiële vrije dag.
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een van de twee dagen van het paasfeest, paaszondag of paasmaandag
Gangbaarheid
- Het woord paasdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paasdag" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be