zevenhonderdtwintig

       
0 7 2 0
zevenhonderdtwintig,
op een abacus
  • ze·ven·hon·derd·twin·tig

zevenhonderdtwintig

  1. "720", het getal tussen zevenhonderdnegentien en zevenhonderdeenentwintig, zevenhonderd plus twintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen zevenhonderdtwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer zevenhonderdtwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "zevenhonderdtwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord zevenhonderdtwintig zevenhonderdtwintigs
verkleinwoord zevenhonderdtwintigje zevenhonderdtwintigjes

de zevenhonderdtwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 720 is aangeduid
    • Als jij zevenhonderdtwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de zevenhonderdtwintigmv

  1. groep van 720 eenheden
    • Die zevenhonderdtwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.