vierhonderdtweeëndertig

       
0 4 3 2
vierhonderdtweeëndertig,
op een abacus
  • vier·hon·derd·tweeën·der·tig, vier·hon·derd·twee·en·der·tig

vierhonderdtweeëndertig

  1. "432", het getal tussen vierhonderdeenendertig en vierhonderddrieëndertig, vierhonderd plus tweeëndertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen vierhonderdtweeëndertig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer vierhonderdtweeëndertig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "vierhonderdtweeëndertig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord vierhonderdtweeëndertig vierhonderdtweeëndertigs
verkleinwoord vierhonderdtweeëndertigje vierhonderdtweeëndertigjes

de vierhonderdtweeëndertigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 432 is aangeduid
    • Als jij vierhonderdtweeëndertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de vierhonderdtweeëndertigmv

  1. groep van 432 eenheden
    • Die vierhonderdtweeëndertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.