vierhonderddrieëndertig

       
0 4 3 3
vierhonderddrieëndertig,
op een abacus
  • vier·hon·derd·drieën·der·tig, vier·hon·derd·drie·en·der·tig

vierhonderddrieëndertig

  1. "433", het getal tussen vierhonderdtweeëndertig en vierhonderdvierendertig, vierhonderd plus drieëndertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen vierhonderddrieëndertig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer vierhonderddrieëndertig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "vierhonderddrieëndertig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord vierhonderddrieëndertig vierhonderddrieëndertigs
verkleinwoord vierhonderddrieëndertigje vierhonderddrieëndertigjes

de vierhonderddrieëndertigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 433 is aangeduid
    • Als jij vierhonderddrieëndertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de vierhonderddrieëndertigmv

  1. groep van 433 eenheden
    • Die vierhonderddrieëndertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.