shed
- [A] erfwoord
- ww: via Middelengels scheden van sceadan; cognaat met o.a. sheath, shit, Duits scheiden, Nederlands scheiden
- zn: via Middelengels sched van sceada; cognaat met Nederlands scheiding en schedel
- [B] uit shade zn "schaduw, zonwering" of van Middelengels schudde "schuur"
- shed
vervoeging (A) | |
---|---|
onbepaalde wijs | to shed |
he/she/it | sheds |
verleden tijd | shedded |
voltooid deelwoord |
shedded |
onvoltooid deelwoord |
shedding |
gebiedende wijs | shed |
[A] shed
- overgankelijk scheiden
- overgankelijk afscheiden
- overgankelijk laten vloeien, uitstorten
- overgankelijk uitstralen
- onovergankelijk, (dierkunde) ruien
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
[A]+[B] | shed | sheds |
[A] shed
- (verouderd) scheiding, scheidslijn
- (natuurkunde) (eenheid) oppervlaktemaat gebruikt in de kernfysica: 10-52 m²
[B] shed
- (bouwkunde) loods, schuur, stalling
- (bouwkunde) afdak, luifel
- (verkeer) (informeel) (VK) barrel, auto die in slechte staat verkeert
vervoeging (B) | |
---|---|
onbepaalde wijs | to shed |
he/she/it | sheds |
verleden tijd | shedded |
voltooid deelwoord |
shedded |
onvoltooid deelwoord |
shedding |
gebiedende wijs | shed |
[B] shed
- overgankelijk in een stalling/schuur e.d. opbergen/parkeren
- overgankelijk (muziek) oefenen, repeteren
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "shed" herkend door:
99 % | van de Amerikanen; |
99 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be