loods
- loods
- In de betekenis van ‘stuurman’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1677 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schuur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | loods | loodsen |
verkleinwoord | loodsje | loodsjes |
de loods m
- een gebouw voor opslag van goederen [2]
- (beroep) (scheepvaart) een persoon die schepen begeleidt bij het varen van en naar een haven [3]
- affuitloods, buitenloods, goederenloods, locomotiefloods, morsloods, opslagloods, plankenloods, vliegtuigloods, zeeloods
1. een gebouw voor opslag van goederen
2. een persoon die schepen begeleidt bij het varen van en naar een haven
vervoeging van |
---|
loodsen |
loods
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loodsen
- Ik loods.
- gebiedende wijs van loodsen
- Loods!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loodsen
- Loods je?
- Het woord loods staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "loods" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "loods" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ loods op website: Etymologiebank.nl
- ↑ loods op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be