schedel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sche·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schedel | schedels |
verkleinwoord | schedeltje | schedeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de schedel m
- (anatomie) skelet van een mensenhoofd of van een dierenkop, dat vorm geeft aan het hoofd resp. de kop
- ▸ Deze indrukwekkende demonstratie van betrokkenheid van de kant van de majordomus had een onverwachte uitwerking op de gevleide dichteres. Ze begon te schateren, waarbij zichtbaar werd hoe haar tanden verankerd waren in de met roze tandvlees overtrokken mandibula van haar schedel. Het was bijna angstaanjagend hoe grappig zij de goedbedoelde declamatie van haar eigen meesterwerk achtte.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord schedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schedel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "schedel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schedel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be