in de betekenis van ‘afdak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1576, met suffixsubstitutie uit Vroegnieuwnederlandsluifenzn , gevormd uit luifzn (nog in Antwerps en Limburgs), uit Middelnederlandsloive, loeyfe, oostelijke bijvorm van klankwettig lōve, "eenvoudig gebouwtje, keet; overdekte uitbouw" (waaruit streektaal: loove, loofe ‘luifel, loods, galerij, binnenplaats, grafelijk kasteel in Brugge’). Gaat terug op Oergermaans *laub-jō- "bladerdak, gebladerte", afleiding van *lauba- "blad" (zie loof). Vergelijk NedersaksischLööv"afdak; tuinhuisje" en DuitsLaube"prieel, galerij"[1][2][3]