seminar
- se·mi·nar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | seminar | seminars |
verkleinwoord | seminarretje | seminarretjes |
het seminar o
- studiebijeenkomst van één of meer dagen over een vraagstuk en mogelijke oplossingen
- Het woord seminar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "seminar" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
seminar | seminars |
seminar
- seminarie
- colloquium, wekelijkse presentatieserie
- [2] Nederlands: seminar
- se·mi·nar
- [zelfstandig naamwoord] van het Nederlands seminar
- [bijvoeglijk naamwoord] uit sinar "lichtstraal, schijnsel" met het invoegsel -em- dat kan wijzen op een kenmerkende eigenschap die bij uitstek tot uitdrukking komt
seminar
seminar
- (klassiek) stralend
- se·mi·nar
Naar frequentie | 20138 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | seminar | seminaret | seminar seminarer |
seminara seminarene |
genitief | seminars | seminarets | seminars seminarers |
seminaras seminarenes |
seminar, o
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ↑ Statsspråk, Nr. 3 - 2008, side 2: På godt norsk: workshop
- se·mi·nar
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | seminar | seminaret | seminar | seminara |
seminar, o
- ↑ Statsspråk, Nr. 3 - 2008, side 2: På godt norsk: workshop