vrouw met stralend licht gekroond
  • stra·lend
vervoeging van: stralen
verbogen vorm: stralende

stralend

  1. onvoltooid deelwoord van stralen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stralend stralender stralendst
verbogen stralende stralendere stralendste
partitief stralends stralenders -

stralend

  1. straling (zoals bijvoorbeeld zichtbaar licht) afgevend
    • Met kernenergie gaan we een stralende toekomst tegemoet, en zonder kernenergie trouwens ook. 
  2. zonnig
    • Het was een stralende zomerdag. 
  3. blij
    • Het stralende bruidje was het middelpunt van het feest. 
     ‘Sinds de hotsprings heb ik je niet meer gezien.’ Met stralende ogen vertelde hij wat ik daar allemaal gemist had: een leuke groep meiden, een kampvuurtje en tot diep in de nacht in het warme water.[1]
     Ze maakte 's ochtends schoon in het hotel in Kramfors, ging dan met de bus naar huis en deed de afwas in de lunchbarakken van de arbeiders bij de brugfundering en haastte zich daarna naar hem toe om het eten op tafel te zetten, alles in vliegende vaart en altijd met hetzelfde stralende humeur.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be