• be·wolkt
  • ww [1], [2], [3]: bewolk met de uitgang -t
  • ww [4], bn: vervoeging van bewolken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
bewolken

bewolkt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewolken
    • Jij bewolkt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewolken
    • Hij bewolkt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewolken
    • Bewolkt! 
vervoeging van: bewolken…
verbogen vorm: bewolkte

bewolkt

  1. voltooid deelwoord van bewolken
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bewolkt bewolkter meest bewolkt
verbogen bewolkte bewolktere meest bewolkte

bewolkt

  1. met wolken bedekt
    • Toen we het huis verlieten, kwam er ineens een bewolkte lucht boven ons. 
     „Het was een bewolkte, zwoele namiddag; de matrozen hingen lui op het dek rond of staarden wezenloos over het loodkleurige water. Queequeg en ik waren rustig een zogenaamde zwaardmat aan het weven als extra sjorring voor onze sloep. Om ons heen was alles zo stil en gedempt en toch ook vervuld van wat ging komen en in de lucht hing zo’n mijmerachtige betovering dat die zwijgende mannen stuk voor stuk in hun eigen onzichtbare ik leken op te gaan.[1]
  2. (figuurlijk) een slechte stemming uitdrukkend
     Haar gezichtsuitdrukking veranderde van bewolkt naar onweer.[2]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Rudy Ligtenberg
    “Ondragelijk wit” (16 april 2008), Reformatorisch Dagblad
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be