Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wolk·te

Bijvoeglijk naamwoord

bewolkte

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bewolkt

Werkwoord

vervoeging van
bewolken

bewolkte

  1. enkelvoud verleden tijd van bewolken
    • Ik bewolkte. 
    • Jij bewolkte. 
    • Hij, zij, het bewolkte. 
  2. verbogen vorm van bewolkt, voltooid deelwoord van bewolken