Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wolk

Werkwoord

vervoeging van
bewolken

bewolk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewolken
    • Ik bewolk. 
  2. gebiedende wijs van bewolken
    • Bewolk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewolken
    • Bewolk je?