• wol·ke·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wolkeloos wolkelozer wolkeloost
verbogen wolkeloze wolkelozere wolkelooste
partitief wolkeloos wolkelozers -

wolkeloos

  1. zonder wolken, helder (van de hemel)
    • Na de regens der laatste dagen is de lucht wolkeloos, wazig blauw. [2]
  2. (figuurlijk) zonder zorgen of problemen
    • Hun verhouding is wolkeloos en hij omschrijft het als ‘een liefdevolle vriendschap of een vriendschappelijke liefde’. [3]
  • Sinds 2005 geeft de Leidraad bij de spellingvoorschriften in regel 9.A uitdrukkelijk aan dat bij afleidingen de tussenklank -e- wordt toegevoegd.[4] Tot dan kon de -en- gebruikt worden als het eerste deel werd opgevat als een meervoudsvorm.[5]
74 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[6]