zonnig
- zon·nig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zonnig | zonniger | zonnigst |
verbogen | zonnige | zonnigere | zonnigste |
partitief | zonnigs | zonnigers | - |
zonnig
- (meteorologie) zonovergoten, met veel zonneschijn
- Het is vandaag erg zonnig.
- (figuurlijk) vrolijk, fijn, onbezorgd
- ▸ Die hoefde ik alleen maar te vinden om haar te vinden, in verhuis-T-shirt en joggingbroek, haar lange donkere haar in een praktisch knotje en misschien met een lik verf op haar neus, zoals in televisiereclames voor jonge gelukkige stellen, tussen de dozen in een huis dat altijd zonnig zou zijn en waar het leven zou beginnen.[1]
- (figuurlijk) met goede vooruitzichten
- ▸ Vorige week nog schetsten bestuurders van Centric in een interview met Het Financieel Dagblad (FD) een veel zonniger beeld van het bedrijf.[2]
1. zonovergoten, met zonneschijn
- Het woord zonnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zonnig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 22
- ↑ Weblink bron Angelique Kunst“Na elk krantenartikel lijdt Gerard Sanderinks Centric verlies: ‘We worden afgeschilderd als domme mensen’” (26-04-2022), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be