Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vraag·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vraagstuk vraagstukken
verkleinwoord vraagstukje vraagstukjes

Zelfstandig naamwoord

vraagstuk o [1]

  1. dilemma, probleem
  2. opgave, probleem
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen