invoegsel
- in·voeg·sel
- Naamwoord van handeling van invoegen met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invoegsel | invoegsels |
verkleinwoord | invoegseltje | invoegseltjes |
het invoegsel o
- (taalkunde) een affix zonder eigen betekenis dat tussen twee delen van een samenstelling geplaatst wordt of tussen een naamwoord en een achtervoegsel.
- Door een invoegsel worden de twee delen van een woord op toepasselijke wijze met elkaar verbonden.
- Voorbeelden:
- De -s- van aanhalingsteken: aanhaling + teken → aanhalingsteken.
- De -e- van achteloos acht + -loos → achteloos.
- verbindingsklank
Woorddelen in het Nederlands (nld) | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
toevoegsel
• voorvoegsel
• achtervoegsel
• invoegsel
• omvoegsel |
- Het woord 'invoegsel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "invoegsel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be