schijnsel
- schijn·sel
- Naamwoord van handeling van schijnen met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schijnsel | schijnsels |
verkleinwoord | schijnseltje | schijnseltjes |
het schijnsel o
- zacht licht van een lamp of kaars
- Bij het schijnsel van een paar kaarsen nuttigden wij een intieme maaltijd.
- ▸ Dit alles schonk hem een moeilijk uit te leggen innerlijke vrede, ook wanneer hij zich 's ochtends voor de gebarsten spiegel schoor in het schijnsel van de petroleumlamp of in zijn wolfshuid de veranda op stapte en diep door zijn neus inademde.[1]
- Het woord schijnsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schijnsel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be