• work·shop
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bijeenkomst ter bespreking’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1][2]
  • (Engels voor werkplaats)
enkelvoud meervoud
naamwoord workshop workshops
verkleinwoord workshopje workshopjes

de workshopm

  1. gelegenheid waarbij men gezamenlijk creatief bezig is
  2. werkgroep
vervoeging van
workshoppen

workshop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van workshoppen
    • Ik workshop. 
  2. gebiedende wijs van workshoppen
    • Workshop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van workshoppen
    • Workshop je? 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]