workshop
- work·shop
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bijeenkomst ter bespreking’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1][2]
- (Engels voor werkplaats)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | workshop | workshops |
verkleinwoord | workshopje | workshopjes |
de workshop m
- gelegenheid waarbij men gezamenlijk creatief bezig is
- werkgroep
vervoeging van |
---|
workshoppen |
workshop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van workshoppen
- Ik workshop.
- gebiedende wijs van workshoppen
- Workshop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van workshoppen
- Workshop je?
- Het woord workshop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "workshop" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "workshop" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ workshop op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be