• ate·lier
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘werkplaats’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
  • van het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord atelier ateliers
verkleinwoord ateliertje ateliertjes

het ateliero

  1. de werkruimte van een kunstenaar
    • Het atelier was volgepakt met schilderijen. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]