• naai·ate·lier
enkelvoud meervoud
naamwoord naaiatelier naaiateliers
verkleinwoord naaiateliertje naaiateliertjes

het naaiateliero

  1. (bedrijf) werkplaats waarin naaiwerk verricht wordt
    • Daarbij horen het (landbouw)huishoudonderwijs en het VGLO, die voor grote groepen katholieke meisjes de brug waren naar een meer kansrijke toekomst. Op die scholen leerden ze hoe ze hun werk als dienstmeisje, op kantoor, in de winkel of op het boerenbedrijf konden aanpakken, en hoe ze de sociaal minder wenselijk geachte werkplekken van de fabriek en het naaiatelier konden vermijden. [1]
     In grote delen van het centrum van Berlijn hadden de huurpanden winkels op de begane grond, dat kon van alles zijn, van levensmiddelen en kleine naaiateliers tot antiquairs, groentemannen en meubelverkopers, groot en klein door elkaar heen zonder enig systeem, behalve in grote winkelstraten zoals de Leipziger Strasse.[2]
  1. Heijst
    , Annelies van Heijst; Johanna Elisabeth Jacoba Maria Heijst, Maria Elisabeth Bernadette Derks, Marjet Derks en Marit Edin Monteiro (2010). Ex caritate: kloosterleven, apostolaat en nieuwe spirit van actieve vrouwelijke religieuzen in Nederland in de 19e en 20e eeuw, p. 68. Uitg.: Verloren, ISBN 9789087041533.
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691