• ren·te
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘interest’ voor het eerst aangetroffen in 1230 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rente rentes
renten
verkleinwoord rentetje rentetjes

de rentev / m

  1. (financieel) op geregelde tijden te betalen geldbedrag voor het vruchtgebruik van een geleende som geld
     Hypotheekschulden slokken vaak meer dan een derde van onze inkomsten op en we moeten blijven werken om de banken de schuld plus rente terug te betalen.[3]
     De theorie is: hoe hoger de rente, hoe lager de inflatie. Bij een hoge rente verdienen mensen meer aan hun spaargeld, waardoor ze het langer laten staan. Daarnaast wordt lenen fors duurder. Die twee factoren zorgen ervoor dat mensen minder uitgeven en de prijzen dus omlaaggaan.[4]
  2. (economie) periodieke geldelijke opbrengst (-> lijfrente)
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. "rente" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. rente op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Weblink bron “Zimbabwe verhoogt rente naar 200 procent in strijd tegen hyperinflatie” (27 juni 2022), NU.nl
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
rentar

rente

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rentar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rentar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rentar