• jaar·ren·te
enkelvoud meervoud
naamwoord jaarrente jaarrenten
jaarrentes
verkleinwoord

de jaarrentev / m [1]

  1. de jaarlijkse rente die men ontvangt als men geld heeft uitgeleend
     ALMELO - De Twentse vastgoedbeleggers Jos Scholten uit Saasveld en Henk Maassen van den Brink uit Hertme zijn niet verplicht om 750.000 euro tegen een jaarrente van 15 procent te lenen van Edwin Spaltman uit Borne.[2]
  2. jaarlijkse uitkering die iemand ontvangt van een overheid of organisatie
     Deze krijgt trouwens een jaarrente van duizend escudo als vergoeding omdat hij al de ridders van de Orde moet gaan opzoeken ook al moet hij daarvoor overzee, om zich op de hoogte te stellen van hun wapenfeiten waarover hij verslag uitbrengt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gerben Kuitert
    “Rechter zet streep door ‘deal’ Twentse vastgoedondernemers” (17-12-2019), Tubantia
  3. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999