Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rag ragen
verkleinwoord ragje ragjes

Zelfstandig naamwoord

het rago

  1. door een spin voortgebrachte draden
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
raggen

rag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raggen
    • Ik rag. 
  2. gebiedende wijs van raggen
    • Rag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raggen
    • Rag je? 

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
rag rags

Zelfstandig naamwoord

rag

  1. (textiel) lomp, vod [1]
  2. flard, rafel
  3. (informeel) grap, grol, poets [1]
  4. (kaartspel), (informeel) (AE) slechte speelkaart
  5. (muziek) (een stukje) ragtime, ragtimemuziek
  6. (geologie) leisteen

Werkwoord

vervoeging
onbepaalde wijs to  rag 
he/she/it  rags 
verleden tijd  ragged 
voltooid
deelwoord
 ragged 
onvoltooid
deelwoord
 ragging 
gebiedende wijs  rag 

rag

  1. onovergankelijk dollen, lol/plezier maken
  2. onovergankelijk, (muziek) in ragtimestijl musiceren
  3. overgankelijk berispen
  4. overgankelijk pesten [1], plagen, treiteren
  5. overgankelijk een grap uithalen met, een poets bakken

Verwijzingen

  1. rag, Online Etymology Dictionary