ragen
- ra·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ragen |
raagde |
geraagd |
zwak -d | volledig |
ragen
- onovergankelijk spinrag en andere verontreinigingen verwijderen met een bolvormige borstel op een steel ('ragebol')
- overgankelijk verwijderen met een bolvormige borstel op een steel
- onpersoonlijk rondzweven van spinrag
- [1],[2] ragebol
- [3] herfstdraad
de ragen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rag
- Het woord ragen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ragen" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ra·gen
- Afkomstig van het Middelhoogduitse werkwoord "regen" (= uitsteken).
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ragen /ˈraːgŋ̩/ |
ragte /ˈraːktə/ |
geragt /gəˈraːkt/ |
volledig |
ragen
- oprijzen, uitsteken, uittorenen
- «Felsen ragen aus dem Wasser.»
- Rotsen rijzen op uit het water.
- «Felsen ragen aus dem Wasser.»