Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grol
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘grap, frats’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord grol grollen
verkleinwoord grolletje grolletjes

Zelfstandig naamwoord

de grolv / m

  1. Aardigheid, gekheid, frats, gril, grap.

Werkwoord

vervoeging van
grollen

grol

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grollen
    • Ik grol. 
  2. gebiedende wijs van grollen
    • Grol! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grollen
    • Grol je? 

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen