treiteren
- trei·te·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
treiteren |
treiterde |
getreiterd |
zwak -d | volledig |
treiteren
- overgankelijk rottigheid uithalen ten nadele van iemand met het doel diegene dwars te zitten
- Sommige mensen kunnen het niet laten geregeld iemand te treiteren.
- ▸ ‘Kinderen in een klas, onderwijs dus. De bureaucratie in het onderwijs moet omlaag en de beroepsvorming omhoog. We moeten ophouden kinderen te treiteren door dingen van ze te vragen die ze niet aankunnen, zoals in het vmbo.[3]
1. rottigheid uithalen ten nadele van iemand met het doel diegene dwars te zitten
- Het woord treiteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treiteren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "treiteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ treiteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Mijn Nederland in vijf foto’s” (09-11-2006), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be