Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trei·te·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen treiterig treiteriger treiterigst
verbogen treiterige treiterigere treiterigste
partitief treiterigs treiterigers -

Bijvoeglijk naamwoord

treiterig [1]

  1. op een vervelende, plagende manier waarbij men probeert de geplaagde uit de tent te lokken
    • Toen Jelle ten Rouwelaar na zijn totaal mislukte periode bij FC Twente terugkeerde in Enschede haalden ze bij Vak P een oeroude klassieker van stal: ‘Keeper wordt niet zenuwachtig hi ha ho...’ Het liedje, hoe vals en treiterig ook gezongen, werkte op de lachspieren , maar met Jelle kwam het later gelukkig toch nog goed. [2] 
    • De krant van mediamagnaat Rupert Murdoch is al jaren fervent tegenstander van de EU. 'Dit is onze laatste kans om onszelf te ontdoen van het dictatoriale Brussel', schrijft The Sun. 'Gedurende ons 43-jarige lidmaatschap is de Europese Unie steeds hebberiger geworden, verspillend, treiterig en ongelooflijk incompetent in tijden van crisis.' [3] 
    • Het eerste gesprek met PvdA-lijsttrekker Asscher oogstte direct een stortvloed aan kritiek, omdat de politicus niet de kans kreeg een vraag te beantwoorden zonder telkens door Matroos te worden onderbroken. Hetzelfde gold later voor GroenLinks-voorman Klaver. Cabaretier Arjen Lubach noemde Matroos op twitter treiterig 'de winnaar van het debat'. [4] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen