• pier
enkelvoud meervoud
naamwoord pier pieren
verkleinwoord piertje piertjes

[A] de pierm

  1. (wormen) regenworm

[B] de pierm

  1. (waterbeheer) een in een zee of rivier uitstekende brug, dam of golfbreker
  2. (luchtvaart) overdekte loopbrug van de terminal naar de vliegtuigen op een luchthaven
vervoeging van
pieren

pier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
    • Ik pier. 
  2. gebiedende wijs van pieren
    • Pier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
    • Pier je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


enkelvoud meervoud
pier piers

pier

  1. pier
  2. pijler
  3. penant