Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘worm’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord pier pieren
verkleinwoord piertje piertjes

Zelfstandig naamwoord

de pierm

  1. (wormen) regenworm
  2. (waterbeheer) een in een zee of rivier uitstekende brug, dam of golfbreker
  3. overdekte loopbrug van terminal naar de vliegtuigen op een luchthaven
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pieren

pier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
    • Ik pier. 
  2. gebiedende wijs van pieren
    • Pier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
    • Pier je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
pier piers

Zelfstandig naamwoord

pier

  1. pier
  2. pijler
  3. penant