2. Voorkant en achterkant van een Mexicaanse peso uit 1869.
  • pe·so
  • van Spaans peso, oorspronkelijk een zilveren muntstuk van 27 gram [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord peso peso's
verkleinwoord - -

de pesom

  1. (financieel) munteenheid in verschillende Spaanssprekende landen
    • Zoals bijna alle buurtbewoners heeft hij een tank van 700 liter op zijn dak. Die laat hij vullen zodat ze elke dag water hebben. Voor 250 peso (10 euro, drie keer het minimumdagloon) kan hij die laten bijvullen door een van de kleine tankwagens, die overal in de stad rondrijden. [2]
    • “Het is treurig dat ons land journalisten een dergelijk welkom geeft”, zei ze na het betalen van een borgsom van 90.000 peso (zo’n 1.500 euro). [3]
  2. (numismatiek) muntstuk met de waarde van de eenheidsmunt in verschillende Spaanse landen
    • Plotseling stond het langvergeten tafereel Rufino López weer duidelijk voor ogen. Hoe de oom die hij tevoren nog nooit gezien had, uit Mexico was overgekomen, zijn kinderhandje in de zijne genomen en daarin een zware zilveren peso gelegd had. [4]
70 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[5]


  • pe·so
enkelvoud meervoud
peso pesi

peso m

  1. (natuurkunde) gewicht
  2. (figuurlijk) gewicht, belang
  3. (sport) gewichtsklasse
  4. (kogelstoten) kogel
  5. (krachtsport) gewicht
  6. (numismatiek) peso


peso o

  1. (financieel)(valutanaam) peso; munteenheid in verschillende Spaanssprekende landen


peso o

  1. (financieel)(valutanaam) peso; munteenheid in verschillende Spaanssprekende landen


  • pe·so
enkelvoud meervoud
peso pesos

peso m

  1. (natuurkunde) gewicht
  2. zwaartekracht
  3. weegschaal
  4. (numismatiek) peso
vervoeging van
pesar

peso

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van pesar


  • pe·so

peso o

  1. (financieel)(valutanaam) peso; munteenheid in verschillende Spaanssprekende landen