[2] Knippen van het patroon voor een jurk (1942)
  • pa·troon
1. en 2. enkelvoud meervoud
naamwoord patroon patronen
verkleinwoord patroontje patroontjes
  • In de betekenis van ‘huls met projectiel en buskruitlading’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1637 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1400 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beschermheilige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1200 [1]
3. enkelvoud meervoud
naamwoord patroon patroons
verkleinwoord patroontje patroontjes

patroon

  1. m/v: (militair) munitie voor een vuurwapen (cartouche, cartridge)
    • De patronen waren op, dus gaf de dief zich over. 
  2. o: tekening die als basis dient om meerdere dezelfde eindproducten te maken, sjabloon, template
    • Voordat je een jurk maakt, teken je meestal eerst het patroon. 
  3. o: min of meer vaste terugkerende structuur, concreet dan wel abstract
    • In zijn handelingen is een zeker patroon te zien. 
  4. m: (beroep) baas, chef, overste
    • Daarvoor moet je bij mijn patroon zijn. 
  5. m: (religie), (juridisch) (beroep) beschermheer, beschermheilige, schutspatroon
    • Hij trad op als patroon van de klager. 

patroontas

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]