ruitpatroon
  • ruit·pa·troon
enkelvoud meervoud
naamwoord ruitpatroon ruitpatronen
verkleinwoord ruitpatroontje ruitpatroontjes

het ruitpatroono

  1. een patroon van elkaar schuin kruisende lijnen die samen ruitvormige hokjes vormen
     Overal hetzelfde ruitpatroon, dezelfde avenues, waar je ook rijdt; het zou net zo goed Garden City op Long Island kunnen zijn, alleen zijn de huizen hier misschien een tikje kleiner.[2]
     Snijd intussen de aubergine overlangs doormidden en kerf een ruitpatroon in het vruchtvlees; snijd tot op de schil maar let op dat je die niet insnijdt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron
    Ellen den Hollander
    “'Ik schrijf recepten voor mensen die nooit leerden koken'” (21-05-2018), Tubantia