• pa·tro·ne·ren

patroneren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
patroneren
patroneerde
gepatroneerd
zwak -d volledig
  1. organiseren, beschermen en leiden van een activiteit
    • "Overal in Nederland worden zoldertjes leeggehaald en laboratoria ontmanteld. Maar ik ken slechts enkele grote rechercheonderzoeken op de mensen die die handel runnen. Ze pakken af en toe een elektriciën, bijna nooit de mensen die de zaken patroneren, die de investeringen doen." [2] 
    • Wij willen ons vast toeschouwersaantal verder opkrikken naar de gewenste 9000. Dat zal onder andere door de 'Sporting Foot Academy' verwezenlijkt worden. Deze nieuwe vereniging wil als het ware het voetballandschap in de brede regio rond Lokeren patroneren. [3] 
76 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]