Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·ste
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aanspreektitel van een luitenant-kolonel; in België: meerdere in rang’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord overste oversten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de overstem

  1. iemand die de hoogste leiding van iets heeft
    • De overste besloot hieraan niet mee te werken. 
  2. (religie) het hoofd van een abdij of mannenklooster
  3. (militair) een rang in het leger
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen