• ne·ga·tief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontkennend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1480 [1]
  • afgeleid van negatie met het achtervoegsel -ief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen negatief negatiever negatiefst
verbogen negatieve negatievere negatiefste
partitief negatiefs negatievers -

negatief

  1. ontkennend, afwijzend
    • Het antwoord was negatief. 
    • Een gauwdief gaat aan een vroom en eerlijk man vragen om met hem een deal te sluiten, maar hij krijgt een negatief antwoord. Dan gaat die gemenerd, louter uit spijt en wraakzucht, alle gelegenheden na om die goede man leed te berokkenen. [2] 
  2. als slecht beschouwend, ongunstig
    • Een negatief imago. 
     Mijn conclusie was dat het kwartje twee kanten op kon vallen, met een negatief of een positief effect als gevolg.[3]
  3. (medisch) afwezig
    • Het resultaat van deze test was negatief op de aanwezigheid van het HIV-virus. 
  4. (wiskunde) kleiner dan nul
    • Een negatief getal. 
  5. (elektrotechniek) met de eigenschap van de pool van een spanningsbron waar de elektronen uitkomen (van buiten gezien)
enkelvoud meervoud
naamwoord negatief negatieven
verkleinwoord negatiefje negatiefjes

het negatiefo

  1. (fotografie) een in het kader van een fotografisch procédé ontwikkelde plaat of film met een lichtgevoelige laag, waarop de lichtwaarden omgekeerd zijn t.o.v. de werkelijkheid
    • Het negatief van een foto. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. "negatief" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Reformatorisch Dagblad Simon Oomius 17-06-2016 Satans verdachtmaking
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be