kurkeik
- Geluid: kurkeik (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkʏrəkˌɛik / (2 of 3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /kʏrk.ʔɛi̯k/
- (Vlaanderen, Brabant): /kʏr.kɛːk/
- (Limburg): /kʏr.kɛi̯k/
- kurk·eik
- samenstelling van kurk zn en eik zn ; Zo genoemd omdat kurk gemaakt wordt van zijn elastische schors.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kurkeik | kurkeiken |
verkleinwoord | kurkeikje | kurkeikjes |
de kurkeik m
- (bloemplanten) Quercus suber een boom uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae ), die van nature voorkomt in Zuid-Europa en Noord-Afrika en die het hele jaar groen blijft. Deze eik wordt aangeplant als sierboom in parken en tuinen. Verder wordt de boom vooral in Spanje en Portugal gekweekt vanwege de kurk. De hoogte is 20 m
1. Quercus suber; een boom uit de napjesdragersfamilie
- Het woord kurkeik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kurkeik" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] kurkeik op Wikidata
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be