• kar·di·naal
  • met het achtervoegsel -aal van Frans cardinal, in de betekenis van ‘hoogwaardigheidsbekleder in de r.-k. kerk’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kardinaal kardinalen
verkleinwoord kardinaaltje kardinaaltjes

de kardinaalm

  1. (religie) hoge geestelijke in de hiërarchie van de Rooms-Katholieke Kerk, hij mag deelnemen aan de verkiezing van een nieuwe paus
  2. (zangvogels) benaming voor vogels uit de geslachten Cardinalis   en Pheucticus   van de familie van de kardinaalachtigen (Cardinalidae  )
  3. (zangvogels) benaming voor vogels uit de familie van de tangaren (Thraupidae  )
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kardinaal kardinaler kardinaalst
verbogen kardinale kardinalere kardinaalste
partitief kardinaals kardinalers -

kardinaal

  1. voornaamste
    • De vijf meest kardinale fouten in het Fyra-proces [3] 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]