• hon·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord honger
verkleinwoord hongertje hongertjes
vervoeging van
hongeren

honger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hongeren
    • Ik honger. 
  2. gebiedende wijs van hongeren
    • Honger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hongeren
    • Honger je? 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]