• geeuw·hon·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord geeuwhonger
verkleinwoord

de geeuwhongerm [3]

  1. plotselinge erge honger als gevolg van heftige inspanning zonder eten vaak samengaand met een neiging tot flauwvallen en zweten
    • De voorstelling waarin ik momenteel speel (Augustus, Oklahoma) begint al om zeven uur. Dat betekent dat er vanaf half zes wordt geschminkt en - dus - om klokslag 5 uur wordt gegeten. Niemand heeft dan nog erg veel trek, iedereen zit lusteloos wat in zijn salade te prikken of met de pasta te spelen. Rampzalig gevolg: tijdens de tweede pauze, als we nog een heel bedrijf te gaan hebben, worden we allemaal bevangen door de gillende geeuwhonger.[4] 
    • Geeuwhonger is de titel van een zeer kort verhaaltje van de Poolse Parijzenaar Topor. Het gaat als volgt: 'Hij had zo'n honger dat toen hij hurkte aan de kant van de weg om te kakken zijn reet ervan gebruik maakte om het gras te verslinden.' [5]