• greep
enkelvoud meervoud
naamwoord greep grepen
verkleinwoord greepje greepjes

degreepm

  1. grijpende beweging om iets te omvatten, te bemachtigen
     We zijn een hoopje lichamen, huid op huid en hoofd op been, vier verschillende zelven die elkaar vormen en in de greep houden, liefhebben en soms verwensen, die zich op elkaar maar ook op de buitenwereld richten, op manieren die even standaard als onvoorstelbaar zijn.[4]
  2. manier van aanvatten, hanteren
  3. toevallige, willekeurige keuze
  4. houvast, grip, begrip
     We hebben het over Casper, uiteindelijk komen alle lijnen uit bij hem, over zijn aanhankelijkheid, zijn verwardheid en hoe hij langzamerhand de greep op de wereld begon te verliezen, over Laurens onvermogen daar als tweelingzus iets aan te doen, over Annets verschrikkelijke worsteling en haar onvoorwaardelijke liefde voor hem, hoe hij haar soms als een gebruikt vaatdoekje achterliet, over de pijn die Annet voelde, haar eenzaamheid, over de pijn die Lauren voelde en haar eenzaamheid.[5]


degreepv/m

  1. de hoeveelheid die men in één keer kan grijpen
  2. handvat
  3. gereedschap waarmee men grijpt of steekt
  • Grip / greep op iets krijgen
  • Van de gaffel in de greep vallen
  • in de greep zijn van iets
door iets heftig geëmotioneerd zijn
  Gespannen rende ik naar de enige beschutte plek op de bergtop, een kleine berghut. Daar kroop ik, nog in de greep van de angst, mijn slaapzak in en rolde mezelf tot een kleine bal. [6] 
 Vier jaar na het verschijnen van die studie over vaderschapsverlof en de second child hazard zal de wereld in de greep zijn van een pandemie, zullen ouders en kinderen plotseling veel meer tijd met elkaar doorbrengen dan voorheen, en zullen velen van ons het ouderschap op een geheel nieuwe manier beleven.[4]
  • in de greep houden
veel aandacht opeisen
 De zogeheten 'paddenstoelenmoordzaak' heeft Australië én mensen ver daarbuiten de afgelopen maanden in een greep gehouden.[7]
vervoeging van
grijpen

greep

  1. enkelvoud verleden tijd van grijpen
    • Ik greep. 
    • Jij greep. 
    • Hij, zij, het greep. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[8]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. greep op website: Etymologiebank.nl
  3. "greep" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. 1 2
    Lynn Berger
    “De tweede: over het zijn en krijgen van een tweede kind” (2021), De Correspondent, ISBN 9789082821697
  5. Ronald Giphart e.a.
    “Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
  6. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
  7. Bronlink geraadpleegd op 7-7-2025 Weblink bron
    Meike Wijers
    “Australische schuldig bevonden in zaak veelbesproken paddenstoelenmoord.” (7-7-2025), NOS
  8. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be