grijper
- grij·per
- Naamwoord van handeling van grijpen met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grijper | grijpers |
verkleinwoord | grijpertje | grijpertjes |
de grijper m
- (werktuigbouwkunde) werktuig dat een voorwerp kan vastklemmen, oppakken en na vervoer weer kan loslaten het formaat kan zeer verschillend zijn van een apparaat om propjes van de grond te rapen tot een machine in de open mijnbouw die tonnen tegelijk kan grijpen
- Vijftien jaar nadat H.J.A. (Henk) Hofland in een reeks gastcolleges aan de TU Delft de Sisyphus machine introduceerde, wordt hij deze dinsdagavond in werking gesteld: een 7 meter lange, 4,3 meter brede grijper die een ‘rotsblok’ van 300 kilo uit het water tilt, met een enorme plons laat vallen en dan weer opdiept. Om daarna opnieuw te beginnen, in de eeuwige beweging van Sisyphus en zijn rotsblok.[3]
- Op het terrein van afvalverwerkingsbedrijf P. van der Kooij in Schiedam is woensdagmiddag brand uitgebroken. De grijper van een hijskraan vatte vlam na kortsluiting. Dat liet een woordvoerder van het bedrijf aan de Nieuwe Waterwegstraat weten.[4]
- iemand die grijpt
- (figuurlijk) hebzuchtig persoon
- [3] vrek
1. werktuig dat een voorwerp kan vastklemmen, oppakken en na vervoer weer kan loslaten
- Het woord grijper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grijper" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ grijper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Gretha Pama 9 mei 2017
- ↑ Volkskrant 9 januari 2013,
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be