• in·greep
enkelvoud meervoud
naamwoord ingreep ingrepen
verkleinwoord ingreepje ingreepjes

de ingreepm

  1. een handeling die erger moet voorkomen
    • De cosmetische ingreep werd niet door de verzekering vergoed. 
vervoeging van
ingrijpen

ingreep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van ingrijpen
    • ... dat ik ingreep. 
    • ... dat jij ingreep. 
    • ... dat hij, zij, het ingreep. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]