gevaar
- ge·vaar
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hachelijke toestand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1574 [1]
- Van het Hoogduitse Gefahr. Verwant met het Middelhoogduitse vâr, Oudsaksische fâra, Oudnoordse fâr, Gotische ferja, Latijnse periculum, Oudgriekse πειρα. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevaar | gevaren |
verkleinwoord | gevaartje | gevaartjes |
[A] gevaar o
- (groot) risico.
- Het leven is vol gevaren.
- ▸ Deze extreme hitte vormde een reëel gevaar. Twee jaar eerder was er op dit stuk trail nog een 19-jarige jongen overleden aan de gevolgen van een zonnesteek.[3]
- valkuil, risico
- Het gevaar is dat we dan 10km moeten omrijden.
- [1] bedreiging, nood, onheil
- [2] pechkans
- [1] veiligheid
|
|
1. groot risico
- Naamwoord van handeling van varen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevaar | - |
verkleinwoord | - | - |
[B] gevaar o
- (scheepvaart) het voortdurende verkeer te water
- Op de Rijn is veel gevaar.
- Het woord gevaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevaar" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gevaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gevaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be