levensgevaar
- le·vens·ge·vaar
- samenstelling van leven en gevaar met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | levensgevaar | levensgevaren |
verkleinwoord | - | - |
het levensgevaar o
- omstandigheden die dreigen de dood ten gevolge te hebben
- Na dat ongeluk verkeerde hij enige tijd in levensgevaar.
- ▸ Bij het ongeluk waardoor gisteravond twee militairen zwaargewond raakten op vliegbasis Leeuwarden, was een vorkheftruck betrokken. Het ongeluk gebeurde op een feest van een squadron van de luchtmacht. Ze zijn vannacht geopereerd en buiten levensgevaar, zegt een woordvoerder van de marechaussee.[1]
- ▸ In de historische binnenstad van het Duitse Munster is de bestuurder van een bestelbusje op een groep mensen op een caféterras ingereden. Daarbij zijn twee doden gevallen. Twintig mensen raakten gewond, van wie zes zwaargewond. Een onbekend aantal verkeert in levensgevaar. Onder de gewonden is ook een Nederlandse vrouw; zij is met lichte verwondingen naar het ziekenhuis gebracht.[2]
1. omstandigheden die dreigen de dood ten gevolge te hebben
- Het woord levensgevaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "levensgevaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron “Ongeluk op vliegbasis Leeuwarden was met heftruck op feest” (26 april 2022), NOS
- ↑ Weblink bron “'Man die op terras Munster inreed, had psychische problemen'” (Zaterdag 7 april 2018, 16:41), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be