• fryk·te·lig
  • Afkomstig van het Duitse bijvoeglijke naamwoord fürchterlich
  • Noors bijvoeglijk naamwoord en bijwoord met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 1203
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud fryktelig frykteligere
mer fryktelig [1] [2]
frykteligest
mest fryktelig [1] [2]
o enkelvoud fryktelig
meervoud fryktelige
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
fryktelige frykteligere
mer fryktelig [1] [2]
frykteligeste
mest fryktelige [1] [2]

fryktelig

  1. abject, abominabel, afgrijselijk, afschrikwekkend, afschuwelijk, angstwekkend, bang, beroerd, erg, ernstig, geducht, gevreesd, gruwelijk, lelijk, onfraai, onooglijk, razend, schrikaanjagend, schrikbarend, schrikverwekkend, schrikwekkend, verschrikkelijk, vreselijk, woest
  • en fryktelig stank
een vreselijke stank

fryktelig

  1. afgrijselijk, afschuwelijk, bang, buitengewoon, ontstellend, ontzettend, ontzagwekkend, schrikbarend, verschrikkelijk, vreselijk
  2. onbevreesd, onversaagd, onverschrokken, onvervaard, onwrikbaar
  3. (voor bijwoorden staand, als versterking gebruikt) erg, ontzettend, zeer
  • [3]: fryktelig gjerne
erg blij, ontzettend blij, zeer blij
  • [3]: fryktelig stor
zeer groot
  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 De trappen van vergelijking met mer en mest zijn gebruikeliker.
  2. 2,0 2,1 2,2 2,3 Spraknytt 1/2008
    Spørsmål og svar // Spørsmål: Hvordan gradbøyes adjektivene fryktelig, nysgjerrig og skrøpelig? (in het Noors)
    (geraadpleegd op 30 april 2016)