Nederlands

 
Vrouwtje (links) en mannetje (rechts) van de gewone fazant.
Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·zant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fazant fazanten
verkleinwoord fazantje fazantjes

Zelfstandig naamwoord

de fazantm

  1. (hoendervogels) bepaald soort kleurrijke vogel, Phasianus colchicus  
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen