diode
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- di·o·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘buis met twee elektroden’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
- afgeleid van de afkorting van elektrode met het voorvoegsel di- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diode | dioden, diodes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
diode v
- (elektrotechniek), (elektronica) elektronenbuis of halfgeleider die de elektriciteit maar in één richting geleidt
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord diode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "diode" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "diode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ diode op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Alemannisch
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Deens
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Engels
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Frans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Indonesisch
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Lets
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Noord-Fries
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Noors
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Nynorsk
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode
Schots
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
diode