Nederlands

 
[2] Schoenoplectus validus
Uitspraak
Woordafbreking
  • bies
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 972 [1]
  • In de betekenis van ‘boordsel aan kleding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1854 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bies biezen
verkleinwoord biesje biesjes

Zelfstandig naamwoord

de biesv / m

  1. een smal boordsel op een kledingstuk, smalle strook stof aan de rand van een kledingstuk
    • De vrouw versierde en beschermde het kledingstuk fraaie zijden bies. 
  2. (bloemplanten) een geslacht Schoenoplectus   uit de cypergrassenfamilie (Cyperaceae  ). De soorten uit dit geslacht hebben een kosmopolitisch verspreidingsgebied en komen dus bijna overal ter wereld voor
  3. een steel van de bies
  4. een smalle en rechte versieringslijn
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Zijn biezen pakken.

  • Weggaan, wegwezen, zich uit de voeten maken.
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

  • [1] bies in het Nederlands Soortenregister N
  • [1] bies op Wikidata  

Verwijzingen


Limburgs

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Voegwoord

bies

  1. totdat


Pools

Zelfstandig naamwoord

bies m

  1. duivel
Synoniemen