biezen mat
  • bie·zen
  • zn:  bies zn  met de uitgang -en
  • bn: afgeleid van  bies zn  met het achtervoegsel -en, waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt

de biezenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bies
  • de biezen pakken
    weggaan
• Toen de leerling in de klas ging slapen kon hij zijn biezen wel pakken. 
 Een van de angsten die ik tijdens deze tocht wou beteugelen, was om helemaal alleen te slapen in de wildernis. Daar zag ik best tegenop, maar gek genoeg had ik er ook zin in omdat ik wilde zien wat het met me zou doen. Zou ik het überhaupt durven, of zou ik halverwege de nacht mijn biezen pakken en verder trekken op zoek naar de eerstvolgende tent langs de trail?[1]
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen biezen

biezen

  1. vervaardigd van de halmen van een bies, zoals Scirpus maritimus (zoute ~) of S. lacustris (zoete ~)
    • Op de vloer lag een biezen matje. 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be