duivel
- dui·vel
- via Latijn diabolus van Hellenistisch Oudgrieks διάβολος (diábolos) "lasteraar" in de betekenis van ‘het kwaad als persoon’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duivel | duivels duivelen |
verkleinwoord | duiveltje | duiveltjes |
de duivel m
- (mythologie), (religie) de personificatie van het kwaad
- (figuurlijk) kwaadaardig persoon
- Hij is een echte duivel.
[1]
|
|
- Advocaat van de duivel spelen/zijn
Iemand die iets verkeerds heeft gedaan, bewust in bescherming nemen
- Bij de duivel te biecht gaan
Iets verraden aan de vijand
- De duivel op het kussen binden
Met iedereen wel raad weten
- Des duivels zijn
Heel kwaad zijn
- Door/Van de duivel bezeten zijn
Gek, krankzinnig zijn of zich zo gedragen
- Een arme duivel
Een beklagenswaardige persoon, iemand met wie men medelijden zou moeten hebben
- Een kaars voor de duivel branden
Iets slechts vergoelijken/Eer betuigen aan iemand die slechte dingen doet
- Geen duivel op zijn hart laten barsten
Oprecht alles zeggen wat men vindt (≈geen blad voor de mond nemen, van zijn hart geen moordkuil maken)
- Het is alsof de duivel ermee speelt
Gezegd van iets wat dusdanig slecht verloopt, dat er wel kwade krachten aan het werk lijken
- Loop naar de duivel!
Verwensing (bet. "rot op", "bekijk het maar helemaal" etc.)
- Niet bang zijn voor de duivel of zijn ouwe moer
Voor niets of niemand bang zijn
- Als je het over de duivel hebt, trap je hem op zijn staart
Als je over iemand spreekt in diens afwezigheid, kan diegene juist dan opduiken
- De duivel poept/schijt altijd op de hoogste hoop
Juist degenen die al rijk zijn, worden als enigen steeds rijker
- God kent de harten, maar de duivel kent de kneepjes
Men is mogelijk niet eerlijk
- Heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog
Wie eenmaal in de macht van iets verkeerds is geraakt, loopt grote kans daar alleen maar verder in weg te zakken
- Ledigheid/Luiheid/Een geplaveide weg is des duivels oorkussen
Luiheid heeft negatieve gevolgen, of: met wie lui is, loopt het op den duur slecht af
- Met zwijgen kruist men de duivel
Door niet mee te doen met kwaadsprekerij, voorkom je onenigheid
- Voor geld kun je de duivel doen dansen
Met geld is alles mogelijk (vgl. Geld opent alle deuren)
- Wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben
Een bedrieger is moeilijk zelf weer te bedriegen
- Zuivel op zuivel is voer voor de duivel
Uitdrukking uit de tijd van de heksenvervolgingen , waarin men mensen die veel zuivel aten in verband bracht met hekserij
1.
|
|
vervoeging van |
---|
duivelen |
duivel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duivelen
- Ik duivel.
- gebiedende wijs van duivelen
- Duivel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duivelen
- Duivel je?
- Het woord duivel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "duivel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "duivel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ duivel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be